57
Het is in geen enkel opzicht een gewone maandagavond. Het Grand Café is afgeladen en Irma is blij dat de twee invalkrachten die ze heeft gebeld beschikbaar waren. Jeltje coördineert de bediening binnen en een van de invalkrachten doet het terras. De chef-kok meldt dat het werk in de keuken op rolletjes loopt en raadt Irma aan zich niet te druk te maken. ‘Het wordt vanzelf sluitingstijd,’ lacht hij. ‘Ik moet alleen niet vergeten morgen een paar extra bestellingen te doen, anders hebben we de rest van de week een probleem.’
Irma voelt haar voeten nauwelijks meer, maar ze weet uit ervaring dat ze er vooral voor moet zorgen dat ze zich niet bewust wordt van haar vermoeidheid. Op het moment dat ze die de ruimte geeft, zal het moeilijk worden om de avond door te komen. De sfeer in de zaak is goed. Er zijn steeds vrolijke mensen binnen die hun tevredenheid betuigen. Jeltje meldt dat de fooien er niet om liegen.
De wijzers op de grote klok boven de ingang wijzen aan dat het tien uur is. Het is een warme dag geweest en het is nog niet donker. In de keuken klinkt een schaterlach, die aanstekelijk werkt voor de vier meisjes die aan de bar zitten. Het zijn vier vriendinnen die hun jaarlijkse meidendag hebben gehad. Ze nemen nog een afzakkertje voordat ze naar huis gaan. Irma luistert naar hun verhalen. Het zijn vrolijke verhalen over geestige gebeurtenissen. Ze lacht met de dames mee.
Ze heeft niet in de gaten gehad dat hij binnenkwam. Het ene moment was de kruk nog leeg, het volgende moment zat hij erop.
De kruk van Wouter.
Hij kijkt haar strak aan. Ze vraagt of hij iets wil bestellen.
‘Whisky.’ Zijn ogen priemen in haar rug.
De dames zeggen dat ze willen afrekenen. Irma zou hun willen smeken om nog even te blijven, maar ze staan al naast hun krukken. De gezellige sfeer is verdwenen. In de keuken is een oorverdovend lawaai, dat wordt gevolgd door een heftige vloek. Het is allemaal de schuld van die vent. Hij moet hier weg, hij heeft hier niets te zoeken. Hij hoort hier niet.
‘Proost,’ zegt hij.
Irma knikt, maar zegt niets.
De dames roepen dat ze volgend jaar terugkomen.
Het restaurant loopt nu snel leeg. Jeltje brengt dienbladen naar de afwaskeuken en groet verrast de man die kaarsrecht op Wouters kruk zit. Maar halverwege haar groet ziet ze de blik van Irma en loopt haastig door.
Hij buigt zich over de bar. Irma gaat zo ver mogelijk van hem vandaan staan. ‘Hier kun je geen kant op,’ zegt hij.
‘Hier kan ik gemakkelijk de politie bellen,’ snauwt Irma. ‘Juist hier. Je staat buiten voor je er erg in hebt.’
‘Ik zou een beetje dimmen, als ik jou was.’
‘O ja? En anders?’ Ze gaat dichter bij hem staan en kijkt hem recht in zijn ogen. Hij is echt het evenbeeld van Wouter. Hetzelfde sluike zwarte haar, dezelfde volle lippen, dezelfde brede, platte neus.
Dezelfde ogen.
Wouter had mooie ogen, vooral als hij tijdens het vrijen naar haar keek. Bruine ogen met lange wimpers. Deze man heeft ook bruine ogen met lange wimpers. Maar deze ogen zijn koud en kil.
Dreigend.
Toch is ze niet bang, ze is juist woedend. Die woede kwam tevoorschijn toen ze die blik van verstandhouding tussen Jeltje en deze man zag. Op dat moment kwamen de kwalificaties die Denise hem toedichtte opeens tevoorschijn. Lijpe gast, kneus, klojo.
‘Heb je mijn briefje gekregen?’
‘Je bedoelt die aankondiging over het verjaren van een misdrijf? Ben je soms advocaat?’
‘Ik ga jou niets over mezelf vertellen. Ik ga jou alleen maar vertellen wie jij bent, wat jij op je geweten hebt en hoe we dit gaan oplossen.’
‘We? Spreek voor jezelf.’
‘Er zijn verschillende mensen die jou graag zien hangen.’
Irma neemt een blad vol lege glazen van een van de serveersters aan en loopt in de richting van de afwaskeuken. Ze kijkt strak voor zich uit. Ze zou het hele blad graag tegen een betonnen muur kieperen.
Als ze terugkomt, zit hij er nog steeds. Hij leunt met zijn ellebogen op de bar, zijn kin rust op zijn handen. Hij volgt elke beweging die Irma maakt. ‘Hij zat stevig met jou in zijn maag, Wouter.’
Irma negeert hem. Ze denkt aan het advies van Denise: bellen als hij weer verschijnt. Ze moet even iemand regelen die achter de bar kan staan, maar nu komt er natuurlijk net niemand uit de keuken.
‘Hij had een collega met wie hij vertrouwelijk praatte. Een vrouw, uiteraard een vrouw, en het bleef ook niet bij praten. Wouter was een liefhebber, hè? Vertel me eens, Irma, wipte jij werkelijk langs op zijn werk? Deden jullie het gewoon in zijn spreekkamer? Was je echt zo hitsig dat je niet kon wachten tot hij bij je thuis kwam? Ja dus. Ik zie heus wel dat je schrikt van deze informatie. En hij noemde je Reentje, dat klopt toch ook? Van dat troetelnaampje werd je toch supergeil? Volgens mij schrok je niet echt toen ik me meldde en je zo noemde. Er gebeurde heel iets anders met je, is het niet? Kun je je voorstellen wat het voor Cocky betekende toen die collega zo nodig haar biecht moest doen en ze alles te weten kwam over wat jullie samen hadden uitgespookt?’
Irma wrijft een paar glazen droog en zet ze net iets te hard op hun plaats.
‘Jij bent een gruwelijke bedrieger, Irma.’
Ze buigt zich naar hem toe. ‘Ik heb met jou niets te maken, begrijp je? Ik wil door jou niet worden lastiggevallen. Je kletst uit je nek en ik ben er niet van gediend. Maak dat je wegkomt.’
Hij blijft in dezelfde nonchalante houding zitten. ‘Iedereen wilde geloven dat hij er met een verpleegster vandoor was gegaan. Dat was op de een of andere manier het beste te verteren. Maar ik heb me dat niet laten wijsmaken en uiteindelijk heb ik Cocky er ook van kunnen overtuigen dat er iets ernstigs is gebeurd en dat jij daarmee te maken hebt. Waar heb je hem gelaten, Irma?’
Een van de serveersters komt op de bar af. Irma wenkt haar en fluistert dat ze even moet opletten. Ze schiet de keuken in en loopt direct door naar de buitenplaats. Snel toetst ze het nummer van Denise. ‘Hij zit er weer en hij beschuldigt me van moord, geloof ik.’
‘Is hij dronken?’
‘Volgens mij niet. Hij is gewoon gek.’
‘Ik zit bij Dylon. We komen eraan.’
‘Wat ga je dan doen?’
‘Dat hebben we net besproken. Ik kom binnen en Dylon blijft buiten wachten. Als die kneus vertrekt, gaat Dylon hem volgen. We moeten eerst maar eens te weten komen waar hij woont.’
Het klinkt spannend. Toch zou Irma het hele plan willen afwimpelen. Ze zou deze strijd in haar eentje willen voeren. ‘Ik weet niet…’
‘Blijf rustig, Irma. En laat je niet op je kop zitten door dat stuk verdriet. Wie zou jij eigenlijk volgens hem dan vermoord hebben?’
‘Wouter. Zijn vader.’
‘Heeft hij gezegd dat Wouter zijn vader was?’
‘Nee, niet expliciet. Maar hij is het evenbeeld van Wouter. Dat kan echt niet missen.’
‘Ik zou daar, als ik jou was, toch zekerheid over willen hebben. Vraag het gewoon.’
‘Nee, ik vraag niets. Ik wil die man niet ontmoeten, ik wil niet met hem in mijn maag zitten. Ik wil dat hij verdwijnt.’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Laat maar. Wanneer komen jullie?’
‘We zijn al op weg. Hou hem dus even aan de praat.’
Irma loopt terug naar de bar. Ze ziet het direct. De kruk van Wouter is leeg. Het whiskyglas is ook leeg. En naast het glas ligt een briefje waar haar naam op staat.
We praten later verder. En binnenkort rekenen we af.
‘Die mag van mij vaker komen,’ zegt Jeltje. ‘Hij gaf vijf euro fooi.’
Zodra Jeltje in de keuken is, grist Irma het vijfeurobiljet uit de fooienpot, scheurt het met opeengeklemde lippen in kleine stukjes en gooit die in de prullenbak.